We zijn in Zeeuws-Vlaanderen, het land van uitgestorven wegen en rotondes. De mist hangt laag in de straten van Zaamslag, Vogelwaarde en Hengstdijk als we Kloosterzande naderen. Het wordt de laatste kerst in het huis waar R. is opgegroeid en dat zijn vader in de jaren zestig bouwde. In de tuin staat een geel bord van een makelaar.
Ik ken het huis. Vanaf het begin van deze eeuw kom ik er geregeld. Eerst sliepen we op matrassen op de grond, speelden we met elkaar met fluisterstem, slikten op het spannendste moment onze adem in. Na de dood van zijn vader verhuisden we naar het tweepersoonsbed en zijn moeder naar het eenpersoonsbed van oma dat in de oude jongenskamer van R. staat. We fluisteren in bed nog veel, alleen onze adem slikken we hier niet meer in. Deze kerst was ook H. mee. De nieuwste telg in ons gezinsleven. Hij mocht op een matras op de grond in de achterkamer waar wij eerst sliepen.
Het leven is hier anders, de gesprekken zijn anders. Ze gaan over scheidingen, ziektes, sterfgevallen en vreemdgangers. De minnares van die en die was helemaal over haar toeren laatst. Omdat die man er nog iemand op nahield, naast haar en zijn echtgenote. Ken je nog de eigenaresse van dat ene restaurant in T.? Gescheiden met drie kinderen. Ze had in het weekend een jongen van vijftien in de bediening. Daar ging ze ook mee naar bed. Ik zeg met schrik in mijn stem dat het ongelooflijk is wat er tegenwoordig gebeurt: een kind van vijftien in de bediening. Alleen R. grinnikt – mijn grappen worden niet altijd herkend. Uit de essaybundel van Koen Schouwenburg, Weerstand tegen de wanhoop, weet ik waar ook ik last van heb. Protective clowning: dwangmatig lollig doen als een vorm van afweer. Omdat het lezen van boeken een vorm van therapie is, weet ik inmiddels wel waar mijn protective clowning vandaan komt: de ronde eettafel uit mijn jeugd, een plek van familiale samenkomst in de ochtend, middag en avond. Zie verder op Tzum.
